Nulmeting voor monitoring

< terug naar monitoring

Omwille van verschillende factoren kunnen structuren bewegen. Deze beweging kan een natuurlijke oorzaak hebben en al jarenlang zonder gevaar zijn. 

Daarnaast is het evengoed mogelijk dat er nog geen beweging is maar een door externe invloeden een kans op beweging ontstaat die ook nog een potentieel veiligheidsrisico inhoud. In beide gevallen kan het nodig zijn de beweging op te volgen of te monitoren. Om een goede monitoring op te zetten is het echter noodzakelijk om de basis, zijnde de referentiemeting, zo ideaal mogelijk op te zetten.

Voorbereiding

Voor er een meting uitgevoerd kan worden is het noodzakelijk om bij elk project het juiste materiaal te selecteren.  Aangezien het gaat om een monitoring wordt er een hoge nauwkeurigheid verwacht. 

Dit wil zeggen dat er steeds gekozen wordt voor de high-end, ofwel hoognauwkeurige meettoestellen om de gevraagde nauwkeurigheid te halen.  De gekozen meetpunten moeten dan weer zo veel mogelijk meetfouten uitsluiten.  Bij meetpunten die telkens opnieuw geplaatst moeten worden zijn dit punteringsfouten, ofwel de fout die gemaakt wordt bij het telkens opnieuw plaatsen van het betreffende meetpunt.  In de hoofdstukken “handmatige monitoring” en “volledig automatische monitoring” gaan we verder in op de meetmethodes.  Deze meetmethodes bepalen welk type meettoestel gebruikt kan worden.

Naast de keuze van het materiaal, wat steeds moet voldoen aan een zo hoog mogelijke kwaliteitseis waarbij er zo veel mogelijk fouten uitgesloten worden, is ook de plaatsing van het grootste belang.  De meetpunten moeten op een structuur geplaatst worden die zo weinig mogelijk beïnvloed kan worden zodat enkel de beweging gemeten wordt die we willen meten. Zo zijn bijvoorbeeld meetpunten op glas of kunststof niet aangeraden omdat deze vaak sterk beïnvloed worden door zon en temperatuur terwijl er geen directe link is met de structuur die in verbinding staat met de fundering.

Afbeelding: plaatsing van een meetpunt (type Bohnenstingl magnetisch bolprisma) met minieme punteringsfout.

De referentie of nulmeting

De basismeting die essentieel is voor de verdere meetcampagne.

Bij aanvang van de monitoring is het uiterst belangrijk om de eerste meting optimaal te kunnen uitvoeren.  Deze eerste meting, of nulmeting, dient namelijk als basis waarmee alle volgende metingen vergeleken wordt. Deze meting wordt het nulpunt van de meetcampagne.  Bij een goed uitgevoerde nulmeting zal elke volgende meting op een veel eenvoudigere manier kunnen vergeleken worden met deze nulmeting en er is minder kans op misinterpretaties.

Het uitvoeren van een goede nulmeting begint met de gekozen meet- en referentiepunten.  De meetpunten moeten op plaatsen staan die verband hebben met de op te volgen beweging.  De afstanden tussen verschillende meetpunten moet niet te groot zijn en indien mogelijk moeten enkele meetpunten zijn die elkaar controleren.
De referentiepunten moeten buiten de invloedszone van de beweging liggen omdat ze net gebruikt worden als punten waaraan de volledige meting als het ware vastgehangen wordt.  Bij voorkeur zijn dit 3 referentiepunten en liggen ze evenredig verspreid rondom de invloedszone.  Door 3 punten te kiezen wordt er vermeden dat bij beweging of verstoring van één van deze punten geen juiste meting meer kan gedaan worden.

Deze referentiemeting moet indien mogelijk voor aanvang van de werken gebeuren omdat er anders misschien bewegingen vooraf gegaan zijn aan de nulmeting.  Om een zekerheid te hebben over de nulmeting, en de tolerantie die zit op opeenvolgende metingen wordt er bij voorkeur ook een tweede meting uitgevoerd voor aanvang van de beweging.  De verschillen tussen deze metingen geven een idee over de tolerantie op onderlinge resultaten.

< terug naar monitoring

Meer informatie nodig? Neem dan contact met ons op


PelserHartman